Bijzonderheden van de partij
Beginselen
De SDAP streefde op democratische wijze naar een socialistische maatschappij, waarin voor de arbeidersklasse betere levensvoorwaarden zouden bestaan dan onder het kapitalisme. Dat betekende onder meer dat belangrijke industrieën en de winning van delfstoffen in handen van de staat dienden te komen. De partij sloot zich aan bij de Socialistische Internationale, de overkoepelde organisatie van socialistische partijen in Europa.
Lange tijd waren strijd voor algemeen kiesrecht en voor een staatspensioen de belangrijkste doelen. Het eerste doel werd in 1919 bereikt, nadat in 1917 al het algemeen mannenkiesrecht was ingevoerd. Naast invoering van een staatspensioen (voor ouderen) kwam de SDAP ook op voor socialezekerheidswetten tegen ziekte, invaliditeit en werkloosheid en voor verbetering van arbeidsomstandigheden (achturige werkdag) en inkomens van werkende.
In de crisisjaren (1929-1940) was de SDAP voorstander van een actieve rol van de overheid om de economie te stimuleren. In 1935 kwamen SDAP en NVV met het ‘Plan van de Arbeid’ [geluidsfragment met een column van Willem Drees!] dat onder andere voorzag in openbare werken ter bevordering van het economisch leven.
Tot midden jaren dertig werd invoering van een republiek nagestreefd. Vanaf 1934 was dit niet langer een strijdpunt. De SDAP wees ook nationalisme af. Op defensiegebied werd tot de Eerste Wereldoorlog gekozen voor een volksleger met een algemene oefenplicht. Na 1918 werd gestreden voor nationale en internationale ontwapening. Onder invloed van de Duitse herbewapening en het opkomende nationaalsocialisme werd dit standpunt in 1934 verlaten.
Andere strijdpunten van de SDAP Afschaffing van de Eerste Kamer Invoering van een referendum Zelfbestuur voor Nederlands-Indië Kosteloze rechtsbijstand en verpleging Gelijke rechten voor mannen en vrouwen Verbetering van het openbaar onderwijs Bestrijding van drankmisbruik |
Successen
De successen moeten geplaatst worden tegen de achtergrond van de stijging van het aantal zetels in de kamer, maar ook tegen de achtergrond van tijdelijke coalities en uitruil van onderwerpen. Zo kon het algemeen kiesrecht voor mannen in 1917 pas worden gerealiseerd met een compromis tussen partijen. De confessionele partijen wilden het bijzonder onderwijs gelijkstellen aan het openbaar onderwijs. In 1919 werd dat dan ook beide zaken vastgelegd in de Grondwet en werd ook het algemeen vrouwenkiesrecht doorgevoerd. Andere successen: de 8-urendag, snel nadat Troelstra de revolutie had afgekondigd en was een onbedoeld neveneffect van deze mislukking. Wetten die snel werden gerealiseerd, waren de Veiligheidswet (1895), de Leerplichtwet (1900) met een bevoegdheid voor gemeenten om voedsel en kleding beschikbaar te stellen, de Ongevallenwet, de Woningwet (1901) en de Mijnwet met 8,5 urendag voor mijnwerkers in 1904. In 1913 wordt het staatspensioen ingevoerd. Toen kwam ook de Invaliditeitswet. In 1916 werd de werkloosheidsverzekering ingevoerd. In 1918 werd het mogelijk gemaakt om als landarbeider grond te pachten.
Wat opvalt, is dat in 1913 het aantal zetels meer dan verdubbelt. Van 7 naar 18 zetels. Dat ligt wellicht aan de grote betogingen voor algemeen kiesrecht, de rode dinsdagen. In 1918 stijgt de aanhang naar 22 zetels. Dan is het algemeen mannenkiesrecht ingevoerd. De partij profiteert niet van de invoering van het vrouwenkiesrecht. Het zetelaantal daalt met 2 zetels. Dat wordt toegeschreven aan het aantal conservatief ( liberaal) en confessionele vrouwen die uiteraard nu ook mogen stemmen. |
Ontwikkeling zetelaantal
In 1897 wonnen de sociaal-democraten de verkiezingen in de districten Tytsjerksteradiel en Enschede en werden Pieter Jelles Troelstra en Henri van Kol tot leden van de Tweede Kamer gekozen. 3 jaar na de oprichting kwam de SDAP dus in de kamer. Een kamer die niet werd gekozen door arbeiders. Alleen mannen die belasting betaalden hadden kiesrecht en lijsten bestonden er toen ook nog niet. Men werd via het district in de kamer gekozen. Per district werd vastgesteld wie de absolute meerderheid had. Dit systeem van districtenstelsels is nog steeds in Engeland in gebruik. Pas in 1919 werd het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen ingevoerd met een systeem van evenredige vertegenwoordiging. Dat had grote gevolgen voor de zetelverdeling in de Tweede Kamer en ook voor de gemeenteraden. Vanaf dat moment heeft de SDAP zo rond de 20% aan zetels bezet. Op een kamer die 100 leden telde, was dat dus ongeveer 20 zetels.
Electoraat
De SDAP had aanvankelijk vooral aanhang onder geschoolde arbeiders, jonge intellectuelen (advocaten, ingenieurs, predikanten) en onderwijzers. Na de uitbreiding van het kiesrecht kwamen de kiezers uit alle lage van de bevolking, waarbij arbeiders de hoofdmoot vormden. Veel SDAP’ers waren onkerkelijk, maar onder hen waren ook Nederlands-hervormde, doopsgezinden en remonstranten. Katholieken waren er nauwelijks in de SDAP.
De SDAP had een sterke positie in Friesland, Oost-Groningen en de Twentse industriesteden, evenals in de Zaanstreek en de vier grote steden. Na het opbouwen van een partijorganisatie en een netwerk van propagandisten groeide de aanhang in andere delen van het land. Na de Eerste Wereldoorlog en de invoering van het algemeen mannenkiesrecht bleef de electorale groei van de SDAP achter bij de verwachtingen. In het Zuiden had zij betrekkelijk weinig aanhang. Rotterdam en Amsterdam waren ‘rode’ bolwerken, waar SDAP’ers meestal diverse wethoudersposten bekleedden. Voorbeelden zijn Wibaut, Drees, Schaper, Polak en Tak.
Dat veranderde pas midden jaren ’30 toen de SDAP zich zowel op het gebied van de defensie als ten aanzien van haar republikeinse gezindheid gematigder ging opstellen. De muiterij op de kruiser ‘De Zeven Provinciën’ in 1933, waarvoor de SDAP begrip toonde, versterkte de bestaande antisocialistische geluiden in andere partijen. Het werd militairen enige tijd verboden lid te zijn van de SDAP.
Regeringsdeelname
Lange tijd was deelname van de SDAP aan een kabinet ondenkbaar. Enerzijds wees de SDAP tot de Eerste Wereldoorlog zelf samenwerking met andere (burgerlijke) partijen af. Anderzijds voelden de christelijke partijen niets voor een dergelijke samenwerking, omdat de SDAP als revolutionair en antichristelijk werd beschouwd. In 1925 formuleerde de katholieke voorman Nolens de leer van de uiterste noodzaak: alleen in uiterste noodzaak zou de RKSP samen met de SDAP in een kabinet gaan zitten. Die ‘uiterste noodzaak’ ontstond in 1939 nadat het kabinet-Colijn IV door een intern conflict was gevallen, en een door Colijn gevormd minderheidskabinet direct naar huis was gestuurd. De SDAP leverde in het tweede kabinet-De Geer Albarda en Van den Tempel als minister. Vanwege de dreigende oorlog moet dit kabinet als een noodkabinet worden gezien, waarbij de SDAP programmatisch slechts beperkt invloed kon uitoefenen.
Hierboven drie posters uit die tijd. Wibaut is lijsttrekker bij de gemeenteraadsverkiezingen in Amsterdam. Het Plan van de Arbeid werd samen met het NVV opgesteld als antwoord op de crisis. En een oproep om het volkspetitionnement voor het algemeen kiesrecht te tekenen. |
Historie SDAP
Bijzonderheden van de partij