Duurzame landbouw in Oost Gelre – vragen aan het college
Een grootschalige kalvermesterij naast een ekoboerderij? De fractie heeft er zo haar bedenkingen bij. En stelt vragen aan het college over dit onderwerp…
Eerder deze maand hebben gedeputeerde staten van Gelderland vergunning verleend op grond van de Natuurbeschermingswet voor de uitbreiding van een agrarisch bedrijf aan de Gasteveldsdijk 8 in Lievelde. Het gaat om de bouw van een nieuwe stal voor een kalvermesterij van 1200 dieren in de onmiddellijke nabijheid van Eko-boerderij Arink. Tegen de ontwerp-vergunning waren zienswijzen ingediend. Daarin is inhoudelijk beargumenteerd dat deze nieuwe stal een rechtstreekse bedreiging vormt voor het voortbestaan van de naastgelegen eko-boerderij. Waar de biologische landbouw op de eko-boerderij volledig antibioticumvrij en grondgebonden produceert, zal de nieuwe kalvermesterij gepaard gaan met grootschalig antibioticumgebruik, omdat de dieren van tal van agrarische bedrijven uit het buitenland afkomstig zijn, met alle ziekte- en verspreidingsrisico’s van dien. Gezien de beperkte onderlinge afstand tussen beide agrarische bedrijven is aannemelijk dat het voortbestaan van de duurzame veehouderij op de eko-boerderij, die in 25 jaar tijd is opgebouwd, in gevaar komt.
Het is zeer de vraag of de provincie wel een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt in het kader van de vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet. Bij de wettelijke toetsing dient zij te beoordelen of vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale belangen zich hier niet tegen verzetten. Uit de vergunning blijkt echter dat de provincie in het geheel niet een kenbare belangenafweging heeft gemaakt die erop zou duiden dat er geen beletsel is voor verlening. De onmiddellijke nabijheid van de ekoboerderij blijkt niet in de beoordeling te zijn betrokken.
Het unieke karakter van de ekoboerderij, die met haar bedrijfsvoering voorop loopt in de onvermijdelijke ontwikkeling naar verduurzaming van de traditionele landbouw, maakt dat de kwestie het individuele belang overstijgt en direct het algemeen belang raakt. Zo is ook tijdens de algemene beschouwingen in november jl. door de PvdA-fractie aandacht gevraagd voor de ontwikkeling van de landbouw in onze gemeente. Nu de provincie niet langer het instrument van de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) voor traditionele intensieve veehouderij hanteert (de raad heeft hier in het verleden bestemmingsplannen voor vastgesteld) is het de vraag hoe wij als gemeente in planologisch opzicht dienen om te gaan met deze grote belangentegenstellingen binnen de agrarische sector en of het bestemmingsplan buitengebied hier wel in voorziet. De raad is aan zet om de biologische landbouw in onze gemeente letterlijk ruimte te geven en bedrijven die grondgebonden, anti-bioticum- en oerwoudvrij willen produceren – wat gelet op de gezondheidsrisico’s en de desastreuze mondiale effecten van ontbossing voor diervoedselproductie de toekomst heeft – daartoe de mogelijkheden te bieden.
De ontwerp-ruimtelijke atlas die de gemeenteraad binnenkort gaat bespreken geeft voor het voorgaande onvoldoende handvatten. Op pagina 61-62 wordt weliswaar gewezen op het provinciale natuurbeleid (Gelders Natuurnetwerk & Groene ontwikkelingszone), op het feit dat het oostelijk deel van onze gemeente deel uitmaakt van het Nationaal landschap Winterswijk, en op de Provinciale omgevingsverordening op grond waarvan afgestapt zal worden van de reconstructiewetzonering. De ruimtelijke atlas stelt: “De groei moeten ondernemers verdienen. De groeipotentie van een bedrijf wordt meer afhankelijk van de plek en minder van de zone waarin het bedrijf ligt.” De provincie wil
naar een beoordelingssysteem dat in gemeentelijke bestemmingsplannen wordt opgenomen. Als inzet omschrijft de ruimtelijke atlas (pag. 62) “We bieden agrariërs ontwikkelingsruimte die duurzaam is en past bij het desbetreffende landschapstype. Het bestemmingsplan buitengebied is leidend.” Uit het bestemmingsplan buitengebied volgt (pag. 65 Atlas) “We bieden ontwikkelingsruimte voor gezonde en duurzame landbouw. … Er is sprake van goed naoberschap (aandacht voor de omgeving, landschap & cultuurhistorie) als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.” Onduidelijk blijft echter hoe deze uitgangspunten in de besluitvorming in de praktijk uitwerken.
Vragen aan het college:
1. Deelt het college de analyse dat biologische landbouw in onze gemeente in het algemeen en de eko-boerderij Arink in het bijzonder, onvoldoende planologische (en wettelijke) bescherming geniet en de raad hierover in de ruimtelijke atlas nieuwe kaders dient op te nemen?
2. Is het college bereid om de provincie Gelderland en het Rijk op te roepen om mee te denken hoe we als overheid verbrede en biologische landbouw op grondgebonden familiebedrijven beter kunnen beschermen en faciliteren?
3. Waarom heeft het college geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen bij de provincie n.a.v. de ontwerp-vergunning Natuurbeschermingswet voor de kalvermesterij Gasteveldsdijk 8, nu voorzienbaar was dat deze vergunning het algemeen belang en de belangen van derden zou gaan schaden?
4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat zij medewerking wil verlenen in het kader van de vergunningverlening Omgevingswet. Is het niet vereist dat de raad zich hierover buigt, aangezien de geplande nieuw te bouwen stal niet binnen het bestaande agrarische bouwvlak gerealiseerd kan worden? Is het college bereid om deze planologische kwestie aan de raad ter besluitvorming voor te leggen?
5. Waarom heeft het college in haar standpunt niet betrokken de overwegingen die haar eerder dit jaar hebben doen besluiten om subsidie toe te kennen voor een Biotel op de ekoboerderij? Deelt het college niet de vrees dat deze economische nevenactiviteit gefrustreerd zal worden door de bouw van een schuur voor 1200 mestkalveren op korte afstand als gevolg van de stank? De omgevingsdienst Achterhoek heeft namelijk bevestigd, dat luchtwassers wel ammoniak en fijnstof, maar slechts voor een klein deel stank afkomstig uit de intensieve veehouderij kunnen tegengaan.
6. Welke rol speelt in de besluitvorming over de kalvermesterij de landelijke richtlijn van de GGD, dat de afstand tot stallen voor intensieve veehouderij minimaal 250 meter dienen te bedragen.
7. Waarom heeft het college niet in overleg met de initiatiefnemer getracht deze te bewegen tot een andersoortige investering in zijn agrarisch bedrijf met een meer duurzaam karakter? Welke mogelijkheid ziet zij daarvoor nu alsnog?
Namens de fracties van de Partij van de Arbeid (PvdA) en Onafhankelijken Oost Gelre (OOG),
Richard Klein Tank (fractievoorzitter PvdA), 20 december 2015